Categoriearchief: gedichten

storm

1

Ik ben de zee het schip de zilte tranen
maar niet de storm – de storm was jij

Het schip is leeg – deze keer heeft niemand
overleefd ik weet het bijna zeker. Misschien

zit ergens in het ruim nog een verloren ziel
zich te verschuilen. Maar nee ik denk van niet

De golven sloegen op het dek ze werden
een voor een naar de vergetelheid gesleurd

De zeebodem houdt alles bij onvindbaar
eeuwig – als ze geen vinnen krijgen en geen

kieuwen zijn ze verdoemd. De storm was
hevig krachtig kort en telkens als ik dacht

dat wind gaan liggen was en niet meer zielen
van het dek zou spoelen – kwam hij terug

2

Ik heb de ochtend afgewacht. Ik wist dat
slaap niet meer zou komen. Ik heb me

in een deken in het ruim verscholen
en naar het houtwerk en het meubilair

gekeken: de lamp die uit was en het vage
duister de tafel en de ene stoel mijn

slaapzak op de ruwe planken in een hoek.
Het schip denkt dat er niemand is –

golfbreker - mjp

nieuwsgedicht 2014

Bijna 60 jaar vrede

Er was geen oorlog in dit land dit jaar
geen vogelgriep geen ebola geen pest

We hadden tijd en geld om onze doden
te begraven en te herdenken wat we niet

wilden vergeten: de slachtoffers van
haat en afgunst honderd jaar geleden

Er was wel weemoed, onoplettendheid
en angst om te verliezen wat we hadden

en roekeloosheid, naijver – en honger
enkel in dat straatje zonder einde waar

wie een auto had hem liever niet parkeerde
Er was geen oorlog in dit land dit jaar

maar ook geen vrede

testbeeld

later

Wat wil je later worden? vroegen ze
toen er voor hen geen later was. En hij

hij stelde zich die later voor als muur
waarover hij zou klimmen en achter

deze muur geen weg terug

maar een andere muur – nog hoger – waar
bijna niemand over klom. Of achter struikgewas

en wingerd een muur die bijna niemand zag
en om hem heen een tuin verleidelijk vol

geuren maar leeg en zonder avondwind zonder geluiden

 

begroeide muur - mjp

mist

Ik bijt in de stinkende mist
van de stad de stinkende mist
van de stad bijt in mij. Vergeet

wie ik was vergeet hoe ik heette.
Laat me zijn als het kielzog
van voorbijgevaren schepen

laat me los laat mijn tanden
zich niet meer verbijten aan
de stinkende mist van de stad

mist - mjp

 

steen

Vandaag kan ik de eenzaamheid van mensen
ruiken. Hun borstkassen versteend van alles wat
te geef is maar wat niemand wil de leegte in hun
knieën de honger in hun vel hun ogen zeggen

niet meer wat ze zagen. Alleen wat er niet is.

 

namen 101114 013

echternach

Waarom ik achterover viel dat weet ik niet niet zeker
Er waren beelden die mijn netvlies raakten en zich
een weg naar binnen brandden maar dat dat was het niet

Er waren woorden die zich voor mijn voeten wierpen
de takken die mijn kuiten striemden de bijen die geen
angel achterlieten maar hun geluid als gif dat in mijn

oren boorde maar dat dat was het niet waarom
ik achterover
viel

Er waren volkeren en huizen en veel te grote schoenen
en blaren op mijn voeten daardoor Maar dat ik achterover
viel ik weet het niet Misschien omdat ze van me hielden

en in die liefde zoveel weemoed zat en haat ook haat voor
wat ik was vanbinnen Misschien En dat ik achterover viel
om niet te hoeven weten dat zij in mij verscholen zaten

 

namen 101114 002

bezoek

Doornroosje

I

Het huis stond in een wildernis
van planten – het was geen huis
het was een wildernis van planten
met binnenin een hol hart van

stenen op elkaar gezet en midden
in één van de muren een gat – geen
gat een deuropening overdekt met
klimplanten

II

Je hakte je een weg door de begroeiing
Ik schreeuwde huilde binnenin mijn huis
– geen huis een hol hart in een wildernis
van planten –

Ik sloeg mijn handen voor mijn ogen
Nee, schreeuwde ik niet binnenkomen

III

Toen was het stil – en ik keek op. Jij stond
daar voor het gat in de muur – geen gat
een deuropening – en zei: Ik wil niet binnen
komen in je huis – je holle hart begroeid

met planten – ik heb mijn eigen huis
ik kom je halen om het bos te zien
en maanlicht op de stille plas

 

kabouter - mjp

fransesca

Verhalen over Fransesca

foto: zeeweg - mjp

 

1.

Fransesca woonde in een hutje bij de zee.
Ze woonde daar met twee. Dat was soms
wel wat eenzaam. Er waren struiken distels
duinen. Soms kwamen er mensen langs dan
moest ze zich verschuilen en huilde ze
de zoute tranen die ze van de zeewind had
geleerd

Soms zag ze weer voor zich – maar nee daar
mocht ze niet aan denken en hoeven
trappelden het strand dan hield ze koppig
handen op haar oren en hoorde niets.
Ze was alleen de aarde was voor haar
geschapen

De wereld was niet groot. Ze kon er maar
net op. De golven en de duinen en het strand
heetten haar elke morgen welkom dan was
ze weer alleen en kwam de wind die met haar
praatte en kneep ze snel haar oren dicht
en zei ze niets het had geen zin te praten waar
niemand was

Soms vond ze planken en dan kneep ze snel
haar ogen dicht. Geen boot kan varen waar
het water stopt en wat was de zin van een schip
als niemand het kon sturen?

2.

Fransesca woonde in een huisje bij het meer.
Ze keek wel eens tv. Dan kroop ze in de zetel
met een kussen en sloot haar ogen.

Mijn levensloop is zwaar geweest, zei ze dan
tegen haar autobiograaf. Die schreef het op.

3.

Fransesca woonde in een hutje bij de bron.
En elke dag zag je haar langs het water lopen.
Ik wandel maar wat, zei ze en schommelde
onschuldig met haar hoofd. Ik kom nog wel
waar ik zo graag wil komen.

Ze zag wel beelden maar dat waren dromen.
Ze was alleen en soms keek ze de mensen aan
en dan, zelfs als je lachte, sloot ze verkrampt
haar ogen en fluisterde: Ze zijn er niet ze hebben
je bedrogen. En ging dan lopen.