Dictators – voor wie ze zo wil noemen

Portugal leren begrijpen, les 3

‘O, nee,’ zei de vrouw in het Portugees, ‘Salazar was goed,’ en beende weg om de afwas te gaan doen.
We hadden al meer dan een uur zitten praten. Ze hadden me uitgenodigd om bij hen koffie te komen drinken na het eten – ik moest wel m’n eigen klapstoel meebrengen.

Alleen de man sprak Engels. Vrij goed. En ik deed mijn best om de vrouw bij het gesprek te betrekken door af en toe mijn beperkte Portugese woordenschat op haar uit te proberen. Waarom ze me hadden uitgenodigd was me een raadsel. Omdat ik zo overduidelijk alleen op de camping was? Maar wat hadden zij eraan? Wilde de man graag zijn Engels oefenen, of wilden ze hun gezelschap uitbreiden omdat met twee toch ook maar met twee is? Niet dat ze op elkaar uitgekeken waren volgens mij. De man liet te pas en te onpas blijken hoe hoog hij zijn vrouw achtte en de vrouw was vrolijk en goedlachs. Ze honoreerde mijn pogingen om Portugees te spreken en leerde me een paar nieuwe woorden bij. De man stelde wel vragen, maar hield vooral exposés. Hij vroeg onder meer welke taal we in België ook alweer spraken buiten Frans en wilde me eigenlijk niet geloven toen ik zei dat het dezelfde taal was als die in Nederland.

Ze waren van een dorpje onder Lissabon, het meest westelijke punt van het Europese vasteland, leerde ik. Cascais. Hij schreef op waar ik allemaal heen kon gaan in Lissabon, wat ik zeker moest gaan bezichtigen. Dat zijn vrouw van de Alentejo (van onder de Taag dus) was, en dat ik dus zeker naar de Casa de Alentejo moest, met zijn Arabische architectuur.
Ondertussen hadden ze de tortilla verorberd – die ik had afgeslagen omdat er vlees in zat – en kwam de geitenkaas (goed gerijpt) op tafel – waar ik gelukkig wel van kon eten – en daarna de koffie (nee hij is niet te sterk, danku). Ik had koekjes meegebracht, van de markt in Espinho, waar ze braaf elk eentje van namen. Het werd stilaan kouder, het gesprek viel af en toe stil. Toen zei de man dat hij Jose heette en zijn vrouw Ana. Hoe heette ik? Heerlijk, deze volgorde der dingen, waarvan ik door mijn veelvuldige omgang met Nederlanders bijna ben vergeten hoe Belgisch die is, en dus ook Portugees: eerst een soort kennismaking, dan samen eten, dan pas de namen – als alles goed gaat. En dan past het eventueel om bij het afscheid elkaar de hand te drukken.
De namen dus: dat gaf weer een nieuwe invalshoek. Zo heette een van haar kleinkinderen, zei de vrouw. Zo heette die beroemde Franse, zei de man. Er waren in de Franse geschiedenis twee figuren die hij interessant vond: Jeanne d’Arc en Napoleon. Ik moest even schakelen. Napoleon? Ja, dat was natuurlijk helemaal misgegaan, maar de ideeën waren goed geweest, aanvankelijk. Zo ging het altijd met politiekers. Ze hadden goede ideeën, maar dan ging er iets mis in hun hoofd en uiteindelijk waren de mensen slechter af dan daarvoor. Net als bij Hitler, dat was de ergste geweest, en bij Stalin.

In dit hele exposé had ik niet veel in te brengen. De vrouw zat een beetje rusteloos op haar stoel. Het werd kouder, ik trok mijn mouwen over mijn handen en voelde de muggen bij mijn tenen. Achter ons werd de lucht al oranje, voor ons donkerblauw. En toen zag ik een opening. Ze hadden hier toch ook een dictator gehad. Nog niet zo lang geleden.
‘Net als bij Salazar,’ zei ik. Ik weet niet zeker of ik het ondoordacht zei of met opzet. Ergens wist ik natuurlijk wel hoe gespleten hier over hem wordt gedacht. Maar ik had het nooit aan de werkelijkheid kunnen toetsen. Toch was ik nog verbijsterd toen de vrouw opeens Engels leek te verstaan – en ik opeens Portugees, want ik begreep wat ze zei toen ze abrupt opstond. Ze liep hun grote Quechua-tent in, kwam weer baar buiten en zei tegen haar man iets als ‘ik ga de afwas doen’.
Die was echter al begonnen aan zijn apologie en leek haar niet te horen.

Gefascineerd luisterde ik naar het niet al te samenhangende verhaal dat mij moest overtuigen van de goedheid van deze man, waarvan hij overigens geen enkele keer de naam herhaalde. Na een verhaal over zijn vader en het jaar waarin die geboren was (ergens eind negentiende eeuw) en hoe op een plein allerlei mensen waren neergeschoten en de militairen met elkaar vochten, legde hij me op rustige, bijna monotone toon de volgende dingen uit: democratie was in die tijd in Europa sowieso iets heel anders dan nu (dat Salazar tot lang na de tweede wereldoorlog had geregeerd leek niet echt ter zake te doen); hij maakte een einde aan de chaos van de militairen; de regering had hem zelf gevraagd om het over te nemen; ook in deze tijd worden mensen die tegen het regime zijn in de gevangenis gegooid; en tot slot, hij was als een arme man gestorven (en kom daar maar eens om bij de presidenten van nu).

Ik zou kunnen schrijven: ik dacht er het mijne van – maar dat is niet zo. Op dat moment schakelde ik elke mening die ik me over Salazar had gevormd uit, om naar deze man te kunnen luisteren, om te proberen begrijpen waarom zijn vrouw was weggegaan, waarom ze dit allemaal niet wilde horen, zelfs niet in een taal die ze niet of nauwelijks begreep. Ik was vooral gefascineerd door hoe het was voor deze mensen van rond de zeventig, die me om onduidelijke redenen bij hen aan tafel hadden uitgenodigd en me zelfs een kamer in hun huis hadden aangeboden als ik Lissabon ging bezoeken, – al was dit aanbod niet onbeperkt geldig, voegden ze er lachend aan toe – hoe het voor deze mensen was om over hem te praten, of niet over hem te praten in het geval van de vrouw, die enigszins verbolgen de tafel had verlaten, alsof ze al wel wist wat ik dacht over Salazar.
Alleen al dat – dat hij niet vernoemd mag worden in een gesprek tussen vreemden, door een buitenlander nog wel – zegt eigenlijk al genoeg. Waarom kwam hij niet voor in het rijtje politiekers dat de man had opgesomd, mannen die met goede ideeën waren begonnen (al is ook dat voor discussie vatbaar) maar vervolgens gek gemaakt door de macht de pedalen kwijt waren geraakt. Waarom moesten er voor hem excuses worden bedacht? Welk belang hadden deze mensen daarbij?

Aan welke kant van de geschiedenis je terechtkomt, wordt minder door je ideologie bepaald en meer door wat je doet op welk moment. Wat hadden zij of hun familie gedaan dat ze zich geroepen voelden om deze man te verdedigen?
Is een dictatuur wel een dictatuur als genoeg mensen die eronder leven vinden dat het dat niet is? Of is het het Stockholmsyndroom?
Gelukkig lees ik net deze week De kunst van het vallen van Gaea Schoeters, en daar staat een van de mogelijke antwoorden* in: “Als we lang genoeg uit angst doen alsof we van iemand houden, raken we in weerwil van onszelf echt aan hem gehecht.”
Ik begrijp het nog steeds niet, waarom volgens veel Portugezen Salazar geen dictator was. Jose en Ana begrijpen nog steeds niet waarom de geschiedenis hem dat wel heeft gemaakt.
‘Bom sonhos,’ wenst de man me tot slot toe, als het donker is en de vrouw en ik tijdens het afwassen opnieuw een soort entendre hebben bereikt. Ze zou tenslotte mijn moeder kunnen zijn, die haar neus ophaalt en weigert om voor de zoveelste keer uit te leggen, aan iemand die het toch niet zal begrijpen, waarom niet alle Vlaams-nationalisten fascisten zijn.
‘Bom sonhos para ti também,’ zeg ik.
Maar ’s nachts steekt de wind op, die me uit mijn slaap houdt, die de hoge naaldbomen doet zwiepen en mijn busje doet schudden, en die me confronteert met iets anders aan dit land dat ik niet snel zal begrijpen: de wind die even onverhoeds opduikt als gaat liggen, die stormt zonder regen, en die me angst aanjaagt omdat ik hem niet kan interpreteren.

*lees heel het boek voor meer antwoorden: www.gaeaschoeters.be

of lees De taal van boekenruggen

foto: graffiti espinho

Eén gedachte op “Dictators – voor wie ze zo wil noemen

Geef een reactie