Categoriearchief: tekst

Nimf – Hikkies #6

In de reeks Hikkies (verhalen met respect voor diversiteit) verschenen twee van mijn sprookjes: De dragil en De glimlach.

Iwona Pom maakte er een prachtige covertekening bij.

Hikkies zijn boekjes die jongeren aanzetten tot lezen. Ze worden gratis verspreid in scholen en bij organisaties.

Je kan het boekje ook online lezen: hikkies.be/hikkies/nimf/

 

Samhain

When Death Comes
by Mary Oliver

When death comes
like the hungry bear in autumn,
when death comes and takes all the bright coins from his purse

to buy me, and snaps the purse shut;
when death comes
like the measel-pox;

when death comes
like an iceberg between the shoulder blades,

I want to step through the door full of curiosity, wondering:
what is it going to be like, that cottage of darkness?

And therefore I look upon everything
as a brotherhood and a sisterhood,
and I look upon time as no more than an idea,
and I consider eternity as another possibility,

and I think of each life as a flower, as common
as a field daisy, and as singular,

and each name a comfortable music in the mouth,
tending, as all music does, toward silence,

and each body a lion of courage, and something
precious to the earth.

When it’s over, I want to say: all my life
I was a bride married to amazement.
I was the bridegroom, taking the world into my arms.

When it’s over, I don’t want to wonder
if I have made of my life something particular, and real.
I don’t want to find myself sighing and frightened,
or full of argument.

I don’t want to end up simply having visited this world.

 

tussen de stenen - mjp

Grenzen

Reizen door Europa is niet meer zoals vroeger. Of ja, toch, het is weer net zoals vroeger. Deze keer realiseer ik me in welke luxe we jarenlang hebben geleefd.
Net als de voorbije jaren rijden we naar het zuiden en passeren eerst de Franse grens, waar je vorig jaar nog aan 120 km per uur voorbij een vervallen grijs gebouwtje kon razen. Een overblijfsel uit slechtere tijden, klaar voor de sloop. Nu: een snelheidsbeperking, een wegversmalling, een opsplitsing van vrachtwagens en auto’s, en vervolgens ruim de tijd om aan 50 km per uur het prachtige in ere herstelde douanelokaal met een nieuw laagje rode verf te aanschouwen.
Ruim 800 km verder is er aan de kleine grensovergang in de Pyreneeën niemand te bekennen. Even lijkt alles weer normaal. Maar tot onze verbazing is het wel weer prijs vlak voor de Portugese grens, waar norse carabineros, wel zeven stuks, zonder een woord te zeggen ons portier opentrekken en een hond zo groot als een wolf aan mijn voeten laten snuffelen, vervolgens de zijdeur openrukken en de hond over onze zorgvuldig gespannen elektriciteitsdraden laten struikelen. De hond snuffelt als eerste aan onze pispot die makkelijk bereikbaar vlak bij de schuifdeur staat. “Wat is dit,” blaft de carabaniero voor het eerst – in het Spaans uiteraard, want net als in de goede oude tijd spreken grenscontroleurs natuurlijk alleen hun eigen taal – en voor we hem kunnen tegenhouden rukt hij het deksel van ons kostbare bezit. Wat dénkt hij in vredesnaam dat het is? Vloeibare xtc? De hond snuift geïnteresseerd, maar wij mogen vertrekken. Zonder nog een woord. Wat hebben ze nu eigenlijk gecontroleerd?
Enkele meters verder, op Portugese bodem, hebben we alweer prijs. Voor de autopapieren en een rijbewijs deze keer. De douanier begint ze uitvoerig te bestuderen. Hij is alleen. Hier hebben ze niet genoeg geld om zeven mannen en een hond de hele dag te betalen om mensen te intimideren. Maar dan komt er gelukkig uit de andere richting een grotere buit aangereden, een vrachtwagen. We kunnen beschikken.
Op de camperplaats over de grens staat niemand anders. We hebben het hele veld voor ons alleen, al is het juli. Ook de wegen zijn nagenoeg leeg. Als we de volgende dag verder rijden, met in de verte de vertrouwde bruine strook lucht die ergens een bosbrand verraadt, en netjes halt houden bij de tolpoort voor buitenlanders, mogen we alweer aan de kant gaan staan. De man in uniform laat ons triomfantelijk een foto van de achterkant van onze camionette zien. We hebben nog een paar openstaande rekeningen van de voorbije jaren. Uit de printer in de achterbak van hun auto rolt een hele lijst. Te veel details zal ik jullie besparen, maar de vorige jaren hebben we telkens netjes een tolkaart gekocht. Alleen was die altijd maar 4 weken geldig. Wat we dan na die vier weken tijdens de terugrit naar huis moesten doen, was nooit helemaal duidelijk voor de beambten bij de “tolpoort voor buitenlanders” (zo heet het echt, in vier Europese talen). Gelukkig begrijpt een van ons Portugees, want de uitleg die we krijgen over de boete voor de voorbije vier jaar en hoe we die vanaf nu kunnen voorkomen is nauwelijks uit te leggen in het Engels of het Frans. Zonder kredietkaart wacht ons een ingewikkeld parcours langs het postkantoor, het valideren van een waardekaart en het registreren via sms. Als we de vorige jaren hadden geweten hoe we moesten betalen voor de terugrit, hadden we dat zeker gedaan – als iemand ons tenminste ooit had kunnen vertellen hoe we wel legaal over de gesofisticeerde, door Europa gesubsidieerde, Portugese tolwegen konden rijden vier weken na het oversteken van de grens. Maar daar was het systeem dan weer niet gesofisticeerd genoeg voor. Nu wel, en nu blijkbaar ook om de gegevens vier jaar lang bij te houden en alsnog het openstaande bedrag te innen.
139 euro armer rijden we verder. Ik gun het dit arme land wel. Want de aanleg van de wegen mag dan met Europees geld gebeurd zijn, het onderhoud ervan moet duidelijk uit hun eigen portemonnee komen. En de reis is toch al anderhalf keer duurder dan vorig jaar.
Dat de Engelsen zich weer op hun eigen kleine eiland wilden opsluiten, leek me een week geleden onbegrijpelijk, je kan de grenzen niet in één richting sluiten. Nu denk ik: het Schengen-akkoord* is toch zo goed als dode letter, dus waarom niet. Het is tenslotte minder hypocriet dan dit halfslachtige gedoe.

*Het vrije vervoer van goederen en mensen over de Europese binnengrenzen.

Tekens

Noot: Als de anti-vluchtelingenlobby denkt aan dit machtsvertoon te kunnen ontkomen omdat ze de juiste huidskleur, het juiste kapsel en de goede papieren hebben, dan laat ik ze graag in hun droom – tot het een nachtmerrie wordt.

Mieren – een verhaal

Mieren – Johanna Pas

Ik zit op de patio en kijk naar de mieren. Een briesje streelt mijn stramme schouders. De mieren lopen tussen de voegen, over en langs elkaar heen. Een ordeloze horde in een ordelijke stroom. Van bovenaf lijkt het of er een lijn zit in wat ze doen, maar die is er niet, geloof me. Ze doen maar wat, slaaf van een systeem dat hen bij elkaar houdt. Ze lopen rond en zoeken. Soms vinden ze iets, maar vaker niet, en geen van hen voelt de bewondering die wij voelen als we zien hoe ze vele malen hun eigen gewicht torsen. Naar het schijnt melken ze bladluizen en kweken ze schimmels in ondergrondse hangars, maar het vervult me niet met bewondering. Want ze blijven hardnekkig in de buurt van mensen wonen. Dat vertellen ze dus blijkbaar niet aan elkaar door met hun geursporen en hun gesofisticeerd communicatiesysteem: dat wij wrede wezens zijn die argeloos hun strakke lijfjes vermorzelen en kokend water in hun nesten gieten. Of vertellen ze elkaar – net als wij – verhalen over een god, verhalen die hen verzoenen met hun lot in plaats van te verhuizen?

Ik kijk de berg af. Alleen mijn ogen komen nog zo ver. Jij klaagt erover, maar ik vond het een zegen: hoe met het verstrijken der jaren de wereld steeds kleiner werd en mijn zintuigen milder. Ze overspoelden me steeds minder met details, onthielden me steeds meer geuren en geluiden, zodat ik steeds verder in mezelf kon verzinken.

Het waait nu op de patio. De wind zoemt in het lege bierflesje dat je achterliet op tafel. Jij bent net vertrokken naar de echte wereld, de wereld van praktische zaken waar jij je nog wel in beweegt.

De wind trekt aan, de voorbode van regen. Langzaam schuif ik de logge buitenstoel achteruit en sta op. Binnen ga ik voor de boekenkast staan om nog eens naar mezelf te kijken. Heb ik dit echt allemaal in me opgenomen? Ik raak de boekenruggen aan. Het voelt alsof deze boeken meer over mij weten dan ik over hen. Ze staan daar als getuigen van mijn leven, en toch heb ik van hen niet meer dan resten onthouden. Het heeft geen zin ze te bewaren. Ik zal ze nooit meer herlezen. Toch staan ze hier, als een schilderij van wie ik was, de muur te sieren.
De regen slaat tegen de ruiten. Ik zet een stap achteruit, bots tegen een stoel aan, de poten schrapen luid over de houten vloer. De boeken reiken tot aan het plafond. Ze ademen niet, toch lijken ze te golven. Telkens als ik er een uit de rij haal, beneemt het ronddwarrelende stof me de adem. Dus doe ik het niet. Maar ik kijk naar die ene rug, van het eerste boek dat ik ooit zelf uitkoos om te houden. Nu zou ik het een belabberde keuze vinden. Als een kind van mij dit banale boek uitkoos zou ik het ontraden. Mijn moeder was gelukkig wijzer. Ze liet me de keuze: dit boek kopen of een minibingospel dat ik erg graag wilde hebben. Zo’n onding van ijzerdraad met genummerde balletjes erin. Als je aan de hendel draaide rolde er een balletje uit, net als op de televisie – zulke saaie beelden durft niemand nog vertonen, maar blijkbaar vond ik het een fascinerend schouwspel. Fascinerend genoeg om te verlangen naar zo’n ding.

Mijn moeder had misschien verwacht dat ik voor het tweede zou kiezen, maar ik koos het boek – net als later, toen een drang naar winstbejag me misschien verder had gebracht. Wilde ik ook als kind al liever trage kennis dan het snelle geld? Of besefte ik dat je voor een bingospel eerst vriendjes moest zoeken om het mee te spelen, terwijl in het boek de vriendjes al zaten vervat.
Jij herinnert je die dagen niet dat niemand je wou kennen. Je denkt dat ik het me heb ingebeeld. We waren kinderen, zeg jij. Soms benijd ik mensen met een slecht geheugen, die geloven in de onschuld van kinderen, die niet meer weten dat opgroeien een gevecht was op leven en dood.
Het verleden zit vol narigheden, maar ik kan het vervormen met mijn wil. Het hier en nu heeft me altijd meer angst aangejaagd. Het kon maar beter zo snel mogelijk voorbij zijn – dan had ik dat ook alweer zonder kleerscheuren doorstaan.

Voor jou is het een manier van leven. Jij hebt die hedendaagse goeroes niet nodig om je te vertellen hoe belangrijk het is om in het nu te leven, om met je voeten in de natte klei te staan. Jij bént de natte klei. Voor mij is het heden alleen maar te verdragen met het verleden erbij.
Jij vindt het soms eenzaam hier, je begrijpt niet dat ik nooit met je mee wil. Maar ik heb hier iedereen die ik bij me wil hebben. En dit huis is niet alleen van mij. Buiten jou heeft het nog andere semipermanente bewoners. De spinnen in de hoeken van de kamers. De giftige duizendpoten die zich razendsnel door het huis bewegen en die ik met veel moeite – en jouw hulp – voorzichtig vang en buitenzet. De houtwormen die langzaam de dakbalken opvreten. En de mieren, die onder de patio hun nederzetting hebben gebouwd en die altijd terugkomen, hoe genadeloos ik ze ook bestrijd.

’s Nachts, achter mijn gesloten oogleden, zie ik ze nog steeds krioelen. Ze doen me denken aan mijn leven vóór dit huis. Dan ben ik bang om in slaap te vallen. Mijn lichaam is moe, maar mijn geest blijft vechten tegen de nacht die langzaam over me heen sluipt. Ik ben niet bang om te sterven. Ik ben bang om wakker te worden zonder herinneringen aan de vorige dag, aan alle vorige dagen. Aan alle geuren, woorden, beelden, geluiden die in mijn lichaam zijn opgeslagen en waaraan ik me warm.

Die angst houdt me wakker.

Tot de nacht uiteindelijk toch wint en me mee zuigt, mijn andere leven in, waar mijn armen en benen het weer doen.

Ik weet zeker dat je niet wil weten wat ik droom. Maar als je net als ik elke dag uitkijkt over de boomtoppen van hetzelfde bos – ook al valt het licht elke dag anders op de bladeren – zou ook jij je dromen koesteren. Soms is het alsof ik ’s avonds alleen maar een deur hoef te openen om terug in de droom van de vorige nacht te stappen. Toch gebeurt dat zelden. Mijn geest blijft onvermoeibaar nieuwe decors ontwerpen, nieuwe gebeurtenissen maken in mijn hoofd, mijn maag, mijn lichaam. Ja, waar? Waar is de droom terwijl de spieren – door een ingenieus systeem geïmmobiliseerd – mijn lichaam strak op mijn smalle bed houden?

Maar voor ik daar beland, zie ik de mieren op mijn netvlies, hoe ze krioelen en me herinneren aan het leven dat ik had, voor dit huis.

Mier - mjp

Pesten – het spel

Het spel:

De elementen
– 1 of 2 Pesters
– 3 Meelopers
– 1 iemand om te pesten (de Gepeste)
– 5 tot 20 Zwijgers (onbeperkt)
– Pestbreker (wisselrol) (verzet zich tegen het pesten)
– Ongepeste (wisselrol)

Iedereen trekt een kaart om zijn/haar rol in het spel te bepalen.
De elementen kunnen van rol veranderen. Alleen de Meelopers niet. Zij kunnen wel kiezen om mee te lopen met iemand anders dan de Pester.
Wanneer 1 Zwijger een Pestbreker wordt, verandert deze automatisch in een Gepeste en neemt het aantal Gepesten toe.

Om een Gepeste te kunnen veranderen in een Ongepeste of een Pester in een Zwijger, dienen minstens 3 Zwijgers te veranderen in Pestbrekers. Bij een lager aantal veranderen zij automatisch ook in Gepesten.

Het verhaal:

Ik weet dat dit een verhaal is dat niemand wil horen. Zij die het hebben meegemaakt kennen het al. Degenen die de wonden hebben toegediend zijn het vergeten en willen dat het liefst zo houden. Voor wie zou ik het dan opschrijven? Voor de zwijgers? Zij waren veruit in de meerderheid. Tussen de gepesten en de pesters in stonden ze als decor naar de lucht te staren. Maar als ze helder van geest waren weten ze hoe medeplichtig ze waren en dat er niet zoiets bestaat als een neutrale toeschouwer.

Ik had niet de pester kunnen zijn. Niet omdat ik moreel beter was, maar omdat ik het niet had kunnen vergeten. En dat wist ik. Ook toen al. Ik wist dat het me mijn hele leven zou achtervolgen als ik iemand tot slachtoffer maakte van mijn eigen onzekerheid. Ik wist niet toen – of verkoos het niet te beseffen – dat ook slachtoffer zijn je je hele leven achtervolgt.

Daar denk ik aan als ik terneergedrukt word door zinloze schuldgevoelens: dat het mijn vermogen tot het voelen van schuld, het vermogen om bang te zijn voor schuldgevoelens, is dat me ervan weerhouden heeft het monster te worden dat anderen voor mij waren. Al maakte mij dat een vogel voor de kat…

foto: onzichtbaar gevecht - mjp

 

Sprookje

Toen ik eens veel verdriet had, zei iemand: “Tijd heelt alle wonden.”
“Dat is niet waar,” zei ik nors. Al wist ik niet zeker of het niet waar was, maar ik geloofde het niet, want ik had in mijn leven al goed om me heen gekeken.
“Nee, tijd heelt niet alle wonden,” zei iemand die eruitzag alsof ze wist waar ze het over had, “maar ik zal je iets laten zien.”

Ze nam me mee naar de keuken. Daar stond de afwas van een week. Ze liet de gootsteen vollopen met heet water, nam een van de aangekoekte pannen, liet die in het water glijden en gooide me een handdoek toe. Terwijl we praatten, begon ze met een sponsje de aangekoekte pan te bewerken. Maar dat volstond niet, het vuil was te hardnekkig. Ze nam een afwasborstel. Ook daarmee lukte het niet. Ze nam een ijzersponsje en schrobde en wreef en schuurde tot de pan uiteindelijk schoon genoeg was om in het afdruiprek te zetten.
Het water was al bijna te vies om verder af te wassen.

Terwijl ik de pan afdroogde, nam ze een andere aangekoekte pan met hardnekkig vastklevende havermout op de bodem en de wanden. Ze dompelde de pan onder tot ze helemaal vol sopwater stond, haalde ze er weer uit en zette ze op het aanrecht. Ze liet de rest van het vuile water weglopen, vulde de gootsteen opnieuw met heet water en zeep, begon met de glazen, waste toen het bestek en de borden af, en liet me alles afdrogen.

Toen nam ze de pan met sop van het aanrecht, dompelde die weer onder in het afkoelende water en maakte ze zonder veel moeite schoon met een zachte spons.
Terwijl ik de laatste pan afdroogde zei ze: “Zo heelt de tijd wonden.”

 

Blauwe snippers - Anouk Adel

Blauwe snippers – Anouk Adel

 

Witte inkt

Op 10 december presenteerde klas 10C van De Es in Berchem hun poëzieproject: “Witte inkt”.

Ik was erbij op uitnodiging van een van de ouders omdat de jongeren, tot mijn verrassing, ook fragmenten uit mijn bundel Soms gaan bomen staande dood hadden geselecteerd voor hun stuk. Omdat ik geen idee had wat ik ervan moest verwachten ging ik er met een leeg hoofd zonder verwachtingen naartoe.

En ik werd geraakt. Onverhoeds en onvermijdelijk. Anderhalf uur lang.

Dat kwam niet alleen door de gedichten die ze hadden gekozen – van uiteenlopende dichters, aangevuld met gedichten van henzelf – maar ook door de hele opzet. Een leerkracht was erin geslaagd deze jongeren mee te nemen op een reis door hun eigen grote gevoelens en hen daar woorden voor te laten zoeken, zowel in zichzelf als in de teksten van anderen. Bovendien werd de zwaarte afgewisseld met (prachtige) muziek en met humor (een nieuwsuitzending in gedichten). Zoals het leven zelf, kortom.

Het ontroerde me ook om mijn eigen woorden tussen de andere teksten door opeens te herkennen en ze te horen uitspreken door die verschillende stemmen, die er blijkbaar iets van zichzelf in hadden herkend. En opeens drong tot me door hoe magisch poëzie is. Hoe magisch het is om met je eigen woorden opeens in een ander terecht te komen. Om daar een naam te vinden voor de chaos in jezelf. Opeens zag ik het omgekeerde gebeuren van wat me zelf voortdurend overkomt als ik het werk van andere schrijvers lees: iemand had mijn woorden genomen en ze zich eigen gemaakt. Heel even was ik niet meer alleen…

Er zijn veel dingen aan het schrijven die me voldoening geven: het schrijven zelf, om te beginnen, (het ordenen van mijn gedachten, het kanaliseren van mijn onmacht en mijn woede, mijn drang om te communiceren op een niveau dat ik face-to-face met mensen nooit bereik), het voordragen (die geconcentreerde stilte als mensen tegelijk naar iets luisteren) – maar dit jaar was er niets dat zoveel voldoening gaf (en omdat het december is kan ik dat zeggen) als dit evenement bijwonen.

witte inkt - de es 10C

De gekozen fragmenten:

Maar jij
Jij raakte
na die lange koude nacht
mijn vingers aan
met je gezicht

Het was
alsof je in me had geslapen
en toen ik je ontmoette
wakker werd

Geef me je hart
zei je
Ik zal er niet op trappen
Ik zal het heel voorzichtig
in minieme stukjes hakken
en alle pijn
die in het weefsel zit
verpulveren
en oplossen in water

Jij maakt
zeg ik
van mijn verhaal
een hand –
waarmee ik zacht
over mijn eigen hoofd
kan aaien

Ze zei
ik heb geen plaats voor jou
en ook geen deken

Dus slaap ik
op de koude grond
en wacht ik
tot er iemand komt
die met haar warme vingers
langs mijn slapen gaat
en de contouren
van mijn lichaam toont

Maar niemand kwam
en als een herfstblad
in de natte wind
bleef ik
aan alles kleven
wat ik tegenkwam