Categoriearchief: tekst

Dubbelzien

Het is net als met die tekening waarin sommige mensen een oude vrouw zien en andere een jong meisje. Als je ze eenmaal allebei ziet, kan je niet meer begrijpen dat je ooit niet zag dat er twee tekeningen in die ene verscholen zitten. Je kan ze niet tegelijk zien, dat niet, maar je hersenen kunnen snel afwisselen tussen de twee. “Hoe heb ik het ooit niét kunnen zien?” kan je alleen maar denken.

Zo is het voor mij met Zwarte Piet. Ik kan niet meer begrijpen dat mensen de discussie weglachen. Ik kan alleen nog maar denken: hoe kan je het niét zien.

Waarom mensen het niet wíllen zien, begrijp ik wel. Want het is een pijnlijk gezicht. De figuur van Zwarte Piet zoals we die nu uitbeelden is niet alleen onmiskenbaar een herinnering aan ons koloniale verleden (dat door velen van ons helaas ook onder de onzichtbaarheden valt), het is ook telkens weer een confrontatie met het goedmoedige neerbuigende racisme waarmee ik ben opgegroeid en waarvan onze samenleving nog steeds doordrongen is.

Het ingewikkelde is: ik verwachtte van mensen die de huidige Zwarte Piet-figuur zo graag willen behouden dat ze met rationele argumenten voor hun standpunt kwamen en niet hysterisch en protectionistisch zouden reageren. Ik wilde niet het argument “wir haben es nicht” zo bedoeld. Ik wilde niet horen: “ik heb een zwarte vriend die helemaal geen probleem heeft met Zwarte Piet”. En vooral wilde ik niet horen: “het is onze traditie en ‘zij’ willen die afpakken”.

Ik wilde dus rationele argumenten. Maar ik kan er niet aan ontkomen dat ik zelf ook extreem emotioneel werd van de discussie. Waarom? Waarom vind ik het zo pijnlijk om mensen te horen zeggen dat de figuur van Zwarte Piet toch onschuldig is? Waarom vind ik het pijnlijk als dan weer andere mensen het debat weglachen als een belachelijke discussie?
Ik denk dat ik het pijnlijk vind juist omdat het “mijn” traditie is. Omdat ook ik ben opgegroeid met dat goedmoedige neerbuigende racisme, dat ook mijn eigen geest heeft verziekt, dat een wereldbeeld creëert van blanke daadkrachtige mensen, met aan de zijlijn al wie een andere huidskleur heeft. En met die samenleving vol verwrongen verhoudingen tussen mensen, vol opgekropte pijn en frustratie van  wie er niet bij hoort, zit ik nu opgescheept. Net als wij allemaal. En net daarom begrijp ik niet waarom je dit zo graag wil doorgeven aan je kinderen.

Dat is één. Daarnaast ben ik in staat tot empathie. Ik kan zelf als vrouw, lesbienne, patiënt, ervaren hoe belangrijk beeldvorming is. Ik weet hoe belangrijk beeldvorming is voor je zelfrespect, voor je persoonlijke ontwikkeling, voor je positie in de maatschappij. En ik weet hoe pijnlijk het is als dingen die voor jou gevoelig liggen door een ander die er geen last van heeft worden weggelachen.
Ik kan dus zelf geen rationele argumenten aandragen. Ik kan het me gewoon vóórstellen.

En voor zij die zeggen: “In het licht van de grote problemen is dit debat toch totaal onbelangrijk.” Is dat zo? Als wij als witte mensen niet eens bereid zijn zo’n kleine verandering door te voeren in een niet eens zo oude traditie, en in een samenleving die op alle niveaus doordrongen is van white privilege (om het woord racisme niet te gebruiken), dan zegt dat helaas veel over hoeveel hoop er is dat we ooit de grote problemen zullen aanpakken.

Toch wil ik het geloven, dat verandering mogelijk is. Bijvoorbeeld omdat we geen katten meer uit torens gooien als volksvermaak, geen levende ganzen meer de kop afrukken. Of moet ik gewoon accepteren dat het waar is wat Wouter van Bellingen zegt: “Vlamingen hebben meer empathie voor dieren dan voor migranten.”

Interessante link: http://www.2jou.be/7-tradities-waarin-dieren-de-hoofdrol-spelen/

jong_oud2

Bekijk hier de documentaire “Zwart als roet” van Sunny Bergman

Inspiratie: de geurmuze

Fietsend tegen de wind, op het ritme van mijn op en neer bewegende voeten,
met de wisselende geuren in mijn neus – dan weer van rottend blad, dan
weer een huis waar de geur van soep of pas gestreken goed uit tevoorschijn
drijft, dan weer de optrekkende autobus voor mij die een wolk van fijn
stof mijn neus in jaagt – komen de eerste woorden. Wachtend op groen bij
het stoplicht herhaal ik de eerste regels, snuif opeens een herinnering op
via het parfum van een vrouw die me voorbij wandelt, word overspoeld door
beelden. Zonder papier bij de hand moet ik de neerdwarrelende woorden
blijven herhalen op het ritme van mijn trappen. Tot ik me bij het volgende
stoplicht de beperktheid van mijn geheugen herinner, mijn telefoon neem,
en het gedicht opsla als een niet verzonden sms…

 

Deze tekst verscheen eerder op de nieuwe wilden revisited

verstekeling - mjp

doorgeefboek: De taal van boekenruggen

foto: citaat Toni Morrison

De taal van boekenruggen, een roman en dichtbundel over verzwijgen en vergeten en over het gewicht van de geschiedenis op een hedendaagse liefde…

Het verhaal

Als Daan op een feestje Pat ontmoet, brengt hun passie voor boeken hen bij elkaar. Via de vrienden van Pat komt Daan steeds meer over haar te weten, maar veel blijft ongezegd.

Wie is Violante bijvoorbeeld? En heeft Idalina, de oude buurvrouw, echt in de Spaanse burgeroorlog gevochten? Daan probeert in de verhalen van Pat waarheid van leugen te onderscheiden, maar ziet steeds minder onderscheid tussen feit en fictie.

Nieuwsgierig?

Dit boek bestaat alleen als leenboek: het wordt doorgegeven van lezer aan lezer.

Neem een kijkje op www.boekenruggen.be, lees enkele hoofdstukken en achtergrondinfo en ontdek hoe je het boek te pakken kan krijgen.

cover Violante

Schrijvers

Woorden van … Belle van Zuylen:

“Ik geloof dat ik over het algemeen liever zou leven met een schrijver die het uit noodzaak of uit onweerstaanbare drang geworden is, dan met iemand die dit vak uit vrije wil gekozen heeft, dat wil dus zeggen uit eigenliefde. Maar misschien zijn ze allemaal wel niet veel waard […]. Al deze lieden zijn geneigd niet alleen om hun roem boven hun vrienden te stellen, maar om in hun vrienden, in de natuur, in de gebeurtenissen alleen maar onderwerpen te zien voor verhalen, schilderingen, beschouwingen die ze kunnen publiceren en vaak doen ze hen geen recht wedervaren maar permitteren zich ze te vervormen en te veranderen in iets dat bruikbaarder voor ze is. Het gaat bij hen niet om de zaak zelf maar om het effect. Zo is een schilder in staat om uit liefde voor zijn schilderstuk een goed huis in een bouwval te veranderen.”

(Geciteerd uit: Carolien Ceton: Vrouwelijke filosofen, 2014)

jurk - mjp

Dictators – voor wie ze zo wil noemen

Portugal leren begrijpen, les 3

‘O, nee,’ zei de vrouw in het Portugees, ‘Salazar was goed,’ en beende weg om de afwas te gaan doen.
We hadden al meer dan een uur zitten praten. Ze hadden me uitgenodigd om bij hen koffie te komen drinken na het eten – ik moest wel m’n eigen klapstoel meebrengen.

Alleen de man sprak Engels. Vrij goed. En ik deed mijn best om de vrouw bij het gesprek te betrekken door af en toe mijn beperkte Portugese woordenschat op haar uit te proberen. Waarom ze me hadden uitgenodigd was me een raadsel. Omdat ik zo overduidelijk alleen op de camping was? Maar wat hadden zij eraan? Wilde de man graag zijn Engels oefenen, of wilden ze hun gezelschap uitbreiden omdat met twee toch ook maar met twee is? Niet dat ze op elkaar uitgekeken waren volgens mij. De man liet te pas en te onpas blijken hoe hoog hij zijn vrouw achtte en de vrouw was vrolijk en goedlachs. Ze honoreerde mijn pogingen om Portugees te spreken en leerde me een paar nieuwe woorden bij. De man stelde wel vragen, maar hield vooral exposés. Hij vroeg onder meer welke taal we in België ook alweer spraken buiten Frans en wilde me eigenlijk niet geloven toen ik zei dat het dezelfde taal was als die in Nederland.

Ze waren van een dorpje onder Lissabon, het meest westelijke punt van het Europese vasteland, leerde ik. Cascais. Hij schreef op waar ik allemaal heen kon gaan in Lissabon, wat ik zeker moest gaan bezichtigen. Dat zijn vrouw van de Alentejo (van onder de Taag dus) was, en dat ik dus zeker naar de Casa de Alentejo moest, met zijn Arabische architectuur.
Ondertussen hadden ze de tortilla verorberd – die ik had afgeslagen omdat er vlees in zat – en kwam de geitenkaas (goed gerijpt) op tafel – waar ik gelukkig wel van kon eten – en daarna de koffie (nee hij is niet te sterk, danku). Ik had koekjes meegebracht, van de markt in Espinho, waar ze braaf elk eentje van namen. Het werd stilaan kouder, het gesprek viel af en toe stil. Toen zei de man dat hij Jose heette en zijn vrouw Ana. Hoe heette ik? Heerlijk, deze volgorde der dingen, waarvan ik door mijn veelvuldige omgang met Nederlanders bijna ben vergeten hoe Belgisch die is, en dus ook Portugees: eerst een soort kennismaking, dan samen eten, dan pas de namen – als alles goed gaat. En dan past het eventueel om bij het afscheid elkaar de hand te drukken.
De namen dus: dat gaf weer een nieuwe invalshoek. Zo heette een van haar kleinkinderen, zei de vrouw. Zo heette die beroemde Franse, zei de man. Er waren in de Franse geschiedenis twee figuren die hij interessant vond: Jeanne d’Arc en Napoleon. Ik moest even schakelen. Napoleon? Ja, dat was natuurlijk helemaal misgegaan, maar de ideeën waren goed geweest, aanvankelijk. Zo ging het altijd met politiekers. Ze hadden goede ideeën, maar dan ging er iets mis in hun hoofd en uiteindelijk waren de mensen slechter af dan daarvoor. Net als bij Hitler, dat was de ergste geweest, en bij Stalin.

In dit hele exposé had ik niet veel in te brengen. De vrouw zat een beetje rusteloos op haar stoel. Het werd kouder, ik trok mijn mouwen over mijn handen en voelde de muggen bij mijn tenen. Achter ons werd de lucht al oranje, voor ons donkerblauw. En toen zag ik een opening. Ze hadden hier toch ook een dictator gehad. Nog niet zo lang geleden.
‘Net als bij Salazar,’ zei ik. Ik weet niet zeker of ik het ondoordacht zei of met opzet. Ergens wist ik natuurlijk wel hoe gespleten hier over hem wordt gedacht. Maar ik had het nooit aan de werkelijkheid kunnen toetsen. Toch was ik nog verbijsterd toen de vrouw opeens Engels leek te verstaan – en ik opeens Portugees, want ik begreep wat ze zei toen ze abrupt opstond. Ze liep hun grote Quechua-tent in, kwam weer baar buiten en zei tegen haar man iets als ‘ik ga de afwas doen’.
Die was echter al begonnen aan zijn apologie en leek haar niet te horen.

Gefascineerd luisterde ik naar het niet al te samenhangende verhaal dat mij moest overtuigen van de goedheid van deze man, waarvan hij overigens geen enkele keer de naam herhaalde. Na een verhaal over zijn vader en het jaar waarin die geboren was (ergens eind negentiende eeuw) en hoe op een plein allerlei mensen waren neergeschoten en de militairen met elkaar vochten, legde hij me op rustige, bijna monotone toon de volgende dingen uit: democratie was in die tijd in Europa sowieso iets heel anders dan nu (dat Salazar tot lang na de tweede wereldoorlog had geregeerd leek niet echt ter zake te doen); hij maakte een einde aan de chaos van de militairen; de regering had hem zelf gevraagd om het over te nemen; ook in deze tijd worden mensen die tegen het regime zijn in de gevangenis gegooid; en tot slot, hij was als een arme man gestorven (en kom daar maar eens om bij de presidenten van nu).

Ik zou kunnen schrijven: ik dacht er het mijne van – maar dat is niet zo. Op dat moment schakelde ik elke mening die ik me over Salazar had gevormd uit, om naar deze man te kunnen luisteren, om te proberen begrijpen waarom zijn vrouw was weggegaan, waarom ze dit allemaal niet wilde horen, zelfs niet in een taal die ze niet of nauwelijks begreep. Ik was vooral gefascineerd door hoe het was voor deze mensen van rond de zeventig, die me om onduidelijke redenen bij hen aan tafel hadden uitgenodigd en me zelfs een kamer in hun huis hadden aangeboden als ik Lissabon ging bezoeken, – al was dit aanbod niet onbeperkt geldig, voegden ze er lachend aan toe – hoe het voor deze mensen was om over hem te praten, of niet over hem te praten in het geval van de vrouw, die enigszins verbolgen de tafel had verlaten, alsof ze al wel wist wat ik dacht over Salazar.
Alleen al dat – dat hij niet vernoemd mag worden in een gesprek tussen vreemden, door een buitenlander nog wel – zegt eigenlijk al genoeg. Waarom kwam hij niet voor in het rijtje politiekers dat de man had opgesomd, mannen die met goede ideeën waren begonnen (al is ook dat voor discussie vatbaar) maar vervolgens gek gemaakt door de macht de pedalen kwijt waren geraakt. Waarom moesten er voor hem excuses worden bedacht? Welk belang hadden deze mensen daarbij?

Aan welke kant van de geschiedenis je terechtkomt, wordt minder door je ideologie bepaald en meer door wat je doet op welk moment. Wat hadden zij of hun familie gedaan dat ze zich geroepen voelden om deze man te verdedigen?
Is een dictatuur wel een dictatuur als genoeg mensen die eronder leven vinden dat het dat niet is? Of is het het Stockholmsyndroom?
Gelukkig lees ik net deze week De kunst van het vallen van Gaea Schoeters, en daar staat een van de mogelijke antwoorden* in: “Als we lang genoeg uit angst doen alsof we van iemand houden, raken we in weerwil van onszelf echt aan hem gehecht.”
Ik begrijp het nog steeds niet, waarom volgens veel Portugezen Salazar geen dictator was. Jose en Ana begrijpen nog steeds niet waarom de geschiedenis hem dat wel heeft gemaakt.
‘Bom sonhos,’ wenst de man me tot slot toe, als het donker is en de vrouw en ik tijdens het afwassen opnieuw een soort entendre hebben bereikt. Ze zou tenslotte mijn moeder kunnen zijn, die haar neus ophaalt en weigert om voor de zoveelste keer uit te leggen, aan iemand die het toch niet zal begrijpen, waarom niet alle Vlaams-nationalisten fascisten zijn.
‘Bom sonhos para ti também,’ zeg ik.
Maar ’s nachts steekt de wind op, die me uit mijn slaap houdt, die de hoge naaldbomen doet zwiepen en mijn busje doet schudden, en die me confronteert met iets anders aan dit land dat ik niet snel zal begrijpen: de wind die even onverhoeds opduikt als gaat liggen, die stormt zonder regen, en die me angst aanjaagt omdat ik hem niet kan interpreteren.

*lees heel het boek voor meer antwoorden: www.gaeaschoeters.be

of lees De taal van boekenruggen

foto: graffiti espinho

Dieptezicht

Naar aanleiding van de internationale vrouwendag, een reactie op het artikel van Lieke Marsman, dat een bijzonder goede reactie was op een artikel van Jamal Ouariachi.

Elke keer als ik geconfronteerd word met een discussie waarin een man tegen vrouwen in het algemeen (en tegen vrouwelijke auteurs in het bijzonder) zegt: “het is toch allemaal zo erg niet”, of “jullie hebben het toch aan jezelf te wijten”, of “die discussie is toch achterhaald (want ik heb er geen last van)” – of anderszins verstrikt raakt in zijn eigen cirkelredenering (“ik lees geen vrouwen want ze kunnen niet schrijven”), moet ik onwillekeurig terugdenken aan het medisch onderzoek uit mijn jeugd…

Elk jaar van de lagere school moesten we in ons ondergoed zitten wachten om onderworpen te worden aan bepaalde tests. En elk jaar weer vroeg de oogarts: “Welk cirkeltje springt eruit?”

En elk jaar dacht ik: “Hoezo? Wat een belachelijke vraag!”
De dokter vond me waarschijnlijk recalcitrant omdat ik niet antwoordde, of ze vond me dom omdat ik de vraag niet leek te begrijpen.
“Welk cirkeltje komt naar je toe?” herhaalde ze.

Ik wist dat het een test was. Maar waarvoor? Er was helemaal geen cirkeltje dat eruit sprong! Dat kon toch iedereen zien.

Jarenlang was ik ervan overtuigd dat niemand het vooruitspringende cirkeltje kon zien. Het was onmogelijk. Anders zou ik het toch ook zien.
Ik leerde wel van dieptezicht en dat ik dat niet had, maar in mijn kinderbrein was het volkomen duidelijk: de vraag was onzin, niemand kon dit zien, dieptezicht bestond niet, want ik had het niet. Ik weet niet of elk kind dat heeft, maar ik was voor mij de maatstaf van de wereld.

Het duurde een hele tijd voor ik accepteerde dat andere mensen wél dieptezicht hadden, wél cirkeltjes vooruit zagen springen (of wat het ook was dat ze zagen), en dat het niet was omdat ik het niet kon zien dat het niet bestond… Dat de dokter met andere woorden geen domme vragen stelde, maar dat ik het was die maar met één oog tegelijk kon kijken.

Daaraan moet ik dus onwillekeurig denken. Elke keer. Ze zijn niet dom, ze zijn niet recalcitrant, ze zien zichzelf gewoon als de maatstaf van de wereld…

dieptezicht

De vergeten kronieken van Tstadt – Lou Geluyckens

Meerwerken aan de dag van de Antwerpse vertelkunst van de Consciencebuurt vorig jaar, was op verschillende manieren verrijkend. Niet alleen leerde ik de andere handelaars uit de buurt kennen, ik maakte er ook kennis met het werk van Gie Bogaert (auteur van onder meer de prachtige, poëtische roman Noora’s dwaling) en dat van Lou Geluyckens. Deze laatste ken je misschien vooral als acteur, maar hij schreef ook De vergeten kronieken van Tstadt. Een oer-Antwerps boek, klein van formaat, maar groot van inhoud.

Ik heb vooral genoten van de sappige dialogen, van de manier waarop de auteur met taal en woorden speelt, alle registers gebruikt en de taal van ’t stad op een weergaloze manier op papier zet. Hij vermengt oud en nieuw, wekt het oude Antwerpen tot leven en geeft je ondertussen ongemerkt historische informatie mee over de tijd van Hendrik Conscience.

Een aanrader dus voor al wie van taal, van Antwerpen en van verrassende leeservaringen houdt!

 

Ik ben een slechte boekverkoper

Ik ben een slechte boekverkoper.

Veel mensen zullen dit niet willen beamen en toch is het zo. Daarom zal ik u uitleggen waarom.
Elke keer weer overvalt het me, als ik in de winkel sta en er komt iemand binnen die echt op zoek is naar een boek, iemand die duidelijk dat verlangen uitstraalt dat ik zo goed ken, de drang zich te laten meeslepen in dat magische ritueel van letters op papier die zich in je hoofd omzetten tot een heel universum, de kans dat dit misschien wel zo’n boek is dat je denken verandert…
Elke keer als ik iemand een boek kan verkopen, moet ik ertegen vechten, want elke keer zou ik het boek het liefst gratis meegeven.

Vooral als het zo gaat, kijk even mee:

Iemand struint urenlang rond tussen de boeken, raakt hier en daar een boekenrug aan, leest een achterflap, dwaalt zelfs af naar de poëzie, bladert er in een bundel, legt het boek netjes terug, en nog een, en nog een, denkt na, rekent misschien, drinkt eerst nog een koffietje, en komt uiteindelijk met één boek naar de kassa…

In dat boek zit een wereld, dat weten we allebei. Of we vermoeden het. Dus begin ik een praatje, over de keuze voor dit boek. Het waarom, het hoe. En tijdens dat korte gesprek spoelt in golven die drang door me heen, terwijl ik voorzichtig een blik werp op het binnenste van de klant en daar een smaak opvang, een verlangen ontwaar, of een behoefte. En ik denk aan een ander boek dan dat wat op de toonbank ligt, een boek dat geknipt zou zijn voor deze lezer. En wat ik wil zeggen, is: “Wacht, ik haal even een ander boek. Een boek dat je hebt aangeraakt, maar dat je teruggelegd hebt. Het is helemaal perfect voor jou. Het wil je hebben. Ik begrijp waarom je aarzelt. Je weet tenslotte niet wat je koopt, waar je die tien of twintig euro voor betaalt. Al wat je ziet is de buitenkant, en misschien is het boek een bedrieger. Maar ik weet dat het niet zo is. Het geeft je wat het belooft. Het zoekt jou. Ik wil je dat boek geven omdat ik weet – al kan je een boek natuurlijk nooit helemaal doorgronden – wat er zich in verschuilt…”

Dat doe ik niet, natuurlijk.

Om te beginnen is het gelukkig niet mijn boekhandel waarin ik werk, maar die van iemand met iets meer zakelijk inzicht. Toch is er nog een andere reden: ik wéét dat ik er niemand een plezier mee doe als ik onze boeken gratis weggeef.
Niet de auteur die er maanden, zo niet jaren, aan heeft geschreven, niet de uitgever en de redacteur die het hebben bijgeschaafd tot dit bijna perfecte eindproduct, niet de vormgever die dit boek verleidelijk genoeg heeft gemaakt om in het oog te springen tussen het overaanbod aan boeken, niet de distributeur die het boek tot bij ons heeft gebracht.
En ook niet de lezers die ik het gun om een keuze te moeten maken, om na lang aarzelen precies dat boek mee te nemen wat bij ze past. Want kiezen is het halve plezier.

En tot slot zou ik ook mezelf er geen plezier mee doen. Want in de prijs van dat boek zit mijn loon. En ik wil hier graag blijven werken, in dit magische paradijs van papier en letters, waarin een hele wereld verborgen zit, wat zeg ik, alle mogelijke werelden.

Ik ben een slechte boekverkoper, maar het valt gelukkig niemand op.

boekverkoper

Fictie

In de woorden van Anne Provoost:

“Iemand koopt een boek en betaalt – zeg maar – zeventien euro, alleen maar om te zien hoe de verbeelding van de schrijver werkt. Welk engagement vergt dit niet van de lezer, niet de garantie te hebben dat iets echt is, de zekerheid hebben dat het overwegend niet echt is, en zich toch te laten boeien. Andere kunstvormen vertrekken vanuit schoonheid, deze gaat uit van de meest bizarre afspraak, een ingesleten bede tot misleiding en begoocheling, door alle partijen onderschreven.

Een verzonnen verhaal lezen is vertrouwen geven aan je tegenspeler. Het is zo diep in de ogen van de ander kijken dat je tijd en wereld vergeet. Het is je bereid tonen om tegen je gezonde verstand in zijn donkere hol te betreden.”

Anne Provoost (in de Standaard der Letteren van 4 jan. 2013)

Nieuwe bundel

Cover bundel De lelijke kleine zeemeermin - mjp

De lelijke kleine zeemeermin

Begin november verscheen mijn nieuwe dichtbundel De lelijke kleine zeemeermin digitaal.

Je kan het boek gratis downloaden of een papieren exemplaar bestellen.

Hier kan je het eerste en het laatste hoofdstuk beluisteren.

De gedichten in De lelijke kleine zeemeermin vormen net als in mijn andere bundels een verhaal dat je in een keer kan uitlezen om daarna de afzonderlijke stukjes nog eens een voor een te proeven. Het is het verhaal van het lelijke misplaatste koekoeksjong dat verandert in een eigenzinnige zeemeermin – alleen, maar trots…

Laat weten wat je van de bundel vindt op de Facebookpagina.